Verhouding baas - knecht
Over mijn grootvader, Jan Huiszoon heb ik nog meer verhalen van deze strekking horen vertellen. Dat gaat over hoe de verhouding werkgever - arbeider lag in werk en omgang.
In het kort heb ik al eens verhaald, dat mijn grootvader in de landbouw grootgebracht is en in zijn jonge jaren (hij werd in 1872 geboren) als landmansknecht, zoals men dit in oude archieven noemt, zijn brood verdiende.
Op de akkerbouwbedrijven was de landindeling en waterbeheersing toen heel anders dan nu. In het land had men kleine greppels, die uitmondden in grotere scheidingssloten, weg- of dijksloten. Deze moesten om de paar jaar schoon gemaakt worden. Dit gebeurde met de schop, in de zomer, omdat er dan bijna geen water in de sloten stond. Dan kon men de modder, het riet en de waterplanten goed steken. Men stak ongeveer een 30 tot 60 cm modder. Nu gaat dit ook machinaal met praktische machines, die dit karwei ongeveer om dé zeven jaar herhalen. De grotere sloten en hoofdvaarten zijn er nu nog, maar de kleinere greppels zijn vervangen door ondergrondse drains of draineerbuizen, die op de sloten uitmonden. Hierdoor verkreeg men grotere percelen, die ideaal zijn om er machinaal op te werken. Men ziet dan ook nu wel percelen van 25 ha aan een. In de Ijsselmeerpolders vindt men nog grotere. Het klein greppelsysteem is nog in de oudere Hollandse weidegebieden aan te treffen.
Onder aan een dijk met zo'n grote scheidingssloot (diekdulve) was het, dat grootvader aan zijn baas vroeg: "Beas, noe èhn 'k van eind Meie tot noe toe (het moet in juli of begin augustus geweest zijn) bienea elke dag van 'olf de middug tot 's eavens leate neg ah mee grean nea de meule van Kurtjeen motte rieë". Dit was van de boerderij naar de molenaar op Kortgene enkele reis, stapvoets met paard en wagen, rond 2,5 uur. "Zoll'k dj noe voo 's eavens 's niks voo kunne kriege, wan di's noe bienea ah weken zà." Overuren waren in die tijd onbekend. " 's Ochens om vier ure bin'k àk geregeld op tied, dus 'n extraatje voo 's eavens is misschien toct wèh op z'n plekke." Uiteindelijk kwam het hierop neer, dat op zulke dagen uren werden gemaakt van 4 uur 's morgens tot rond 8 uur 's avonds.
De baas kijkt hem aan en zegt: " 'k 'ah da noe begriepe, da volk van tegenwoordig, ze binne nooit mi tevreeë, eh wah oh dan eigeluk gedocht, Jan?" Waarop geantwoord werd: "Dit is noe bienea drie meanden zà, ah'k di noe 's 'n rieksdealder voo zou kunne kriege?"
"Un rieksdealder? Un rieksdealdert" bromt de baas, "bin jie noe eigeluk 'ealemeale van je verstand of?" Toch greep hij zijn beurs en zei: " 'ier eih 'n" en gooide hem met eell sierlijke boog tussen het riet en de planten, met de gedachte: die vindt hij toch nooit meer.
Grootvader is gewoon (?) weer aan het werk gegaan, maar de volgende dag nam hij vrij. Hij is toen met een schop naar de 'plaats des onheils' gegaan en heeft daar meer dan een halve dag in de modder staan spitten. De rijksdaalder heeft hij wel gevonden, maar het heeft hem bijna een daggeld gekost.
De daglonen moeten rond en voor de eeuwwisseling oorlog gelegen hebben van 70 cent oplopend tot 1 gulden per dag. Men werkte 6 dagen in de week. Later werden overuren wel vergoed: f 0,10 per uur kreeg men dan.
Is het te begrijpen dat uit zulke tijden andere tijden geboren worden? Later heeft grootvader op dat gebied wel betere tijden gekend. Hij heeft tot 1968 van zijn AOW mogen genieten, wel verdiend vind ik.